Een Cursus
In Wonderen

Geautoriseerde Online Editie
Werkboek

LES 184

De Naam van God is mijn erfgoed.

1. 1Je leeft aan de hand van symbolen. 2Je hebt namen bedacht voor alles wat jij ziet. 3Elk ding wordt een afzonderlijke entiteit, die jij identificeert met behulp van zijn eigen naam. 4Daarmee houw je het uit de eenheid los. 5Daarmee markeer je zijn bijzondere kenmerken en zonder je het van andere dingen af door de ruimte eromheen te benadrukken. 6Deze ruimte zet jij tussen alle dingen die je elk van een andere naam voorziet, alle gebeurtenissen die je uitdrukt in termen van plaats en tijd, alle lichamen die je met een naam begroet.

2. 1Deze ruimte die je ziet als iets dat alle dingen uit elkaar houdt, is de manier waarop de waarneming van de wereld wordt verkregen. 2Je ziet iets waar niets is, en ziet tegelijk niets waar eenheid is: een ruimte tussen alle dingen, tussen alle dingen en jou. 3Zo denk je dat je in afscheiding leven hebt geschonken. 4Door deze splitsing denk je dat daarmee vaststaat dat jij een eenheid bent die functioneert met een onafhankelijke wil.

3. 1Wat zijn toch deze namen waardoor de wereld een reeks wordt van onsamenhangende gebeurtenissen, van onverenigde dingen, van lichamen die apart worden gehouden en die elk een stukje denkgeest als een afzonderlijk bewustzijn bevatten? 2Jij hebt ze deze namen gegeven en bracht waarneming tot stand zoals jij wenste dat waarneming was. 3Het naamloze werd naam gegeven en zo werd er ook werkelijkheid aan verleend. 4Want wat benoemd wordt krijgt betekenis en zal vervolgens als betekenisvol worden gezien: een oorzaak van een werkelijk gevolg, met consequenties die daar inherent aan zijn.

4. 1Zo wordt er werkelijkheid gemaakt door een deelvisie, die doelbewust tegenover de gegeven waarheid wordt geplaatst. 2Haar vijand is heelheid. 3Ze maakt zich een voorstelling van futiliteiten en kijkt ernaar. 4En een ontbreken van ruimte, een gevoel van eenheid of een visie die anders ziet, worden de bedreigingen die zij moet overwinnen, bestrijden en ontkennen.

5. 1Toch blijft deze andere visie nog steeds een natuurlijke richting waarin de denkgeest zijn waarneming kanaliseren kan. 2Het is moeilijk om de denkgeest duizenden en nog eens duizenden vreemde namen aan te leren. 3Toch geloof je dat dit het is wat leren inhoudt, dat dit zijn ene wezenlijke doel is, waarmee communicatie wordt bereikt en begrippen zinvol met anderen kunnen worden gedeeld.

6. 1Dit is het totaal van het erfgoed dat de wereld schenkt. 2En ieder die leert denken dat dit zo is, aanvaardt de tekens en symbolen die bevestigen dat de wereld werkelijk is. 3Dat is waarvoor ze staan. 4Ze laten er geen twijfel over bestaan dat wat benoemd is, er is. 5Het kan worden gezien zoals het is geanticipeerd. 6Wat ontkent dat het waar is, is maar een illusie, want het is de ultieme werkelijkheid. 7Eraan twijfelen is dwaasheid, de aanwezigheid ervan aanvaarden is een bewijs van gezond verstand.

7. 1Dat is wat de wereld jou leert. 2Het is een leerfase waar ieder die komt doorheen moet gaan. 3Maar hoe eerder hij ziet waarop die berust, hoe twijfelachtig de uitgangspunten ervan zijn en hoe dubieus de resultaten, des te eerder hij de effecten ervan in twijfel trekt. 4Een leerproces dat eindigt met wat de wereld pleegt te onderwijzen, eindigt zonder betekenis. 5Wanneer het zijn juiste plaats inneemt, dient het slechts als startpunt vanwaaruit een ander soort leren beginnen kan, een nieuwe waarneming kan worden verworven en alle willekeurige namen die de wereld geeft kunnen worden teruggehaald, nu zij in twijfel worden getrokken.

8. 1Denk niet dat jij de wereld hebt gemaakt. 2Illusies, jazeker! 3Maar wat op aarde en in de Hemel waar is, ligt buiten het bereik van jouw naamgeving. 4Wanneer jij een beroep doet op een broeder, is het zijn lichaam waartoe je een verzoek richt. 5Zijn ware Identiteit is voor jou verborgen door wat jij gelooft dat hij werkelijk is. 6Zijn lichaam reageert op hoe jij hem noemt, want zijn denkgeest stemt erin toe de naam die jij hem geeft als de zijne te aanvaarden. 7En zo wordt zijn eenheid tweemaal ontkend, want jij ziet hem als afgescheiden van jou en hij accepteert deze afzonderlijke naam als de zijne.

9. 1Het zou inderdaad vreemd zijn als je gevraagd werd aan alle symbolen van de wereld voorbij te gaan en ze voor altijd te vergeten, en jou toch werd gevraagd een onderwijzende functie op je te nemen. 2Het is voor jou nodig de symbolen van de wereld een tijdje te gebruiken. 3Maar laat je er niet tevens door misleiden. 4Ze staan helemaal nergens voor, en tijdens je oefeningen is het deze gedachte die jou ervan zal bevrijden. 5Ze worden slechts middelen waardoor je kunt communiceren op een manier die de wereld begrijpen kan, maar waarvan jij inziet dat het niet de eenheid is waar ware communicatie kan worden gevonden.

10. 1Wat je dus nodig hebt, zijn elke dag tussenpozen waarin het leren-in-de-wereld een voorbijgaande fase wordt, een gevangenis vanwaaruit je het zonlicht ingaat en de duisternis vergeet. 2Hier begrijp jij het Woord, de Naam die God jou gegeven heeft, de ene Identiteit die alle dingen gemeen hebben, de ene erkenning van wat waar is. 3En stap dan terug in de duisternis, niet omdat je meent dat die werkelijkheid is, maar alleen om de onwerkelijkheid ervan te verkondigen in termen die nog steeds betekenis hebben in de wereld die door duisternis wordt beheerst.

11. 1Gebruik alle onbeduidende namen en symbolen die de wereld van de duisternis kenschetsen. 2Maar aanvaard ze niet als jouw werkelijkheid. 3De Heilige Geest gebruikt ze allemaal, maar Hij vergeet niet dat de schepping één Naam heeft, één betekenis en één enkele Bron, die alle dingen in Zichzelf verenigt. 4Gebruik alle namen die de wereld aan ze geeft slechts voor het gemak, maar vergeet niet dat ze met jou de Naam van God delen.

12. 1God heeft geen naam. 2En toch wordt Zijn Naam de definitieve les dat alle dingen één zijn, en met deze les eindigt elke vorm van leren. 3Alle namen zijn verenigd, alle ruimte is gevuld met de weerspiegeling van de waarheid. 4Elke kloof is gedicht en afscheiding genezen. 5De Naam van God is het erfgoed dat Hij gegeven heeft aan hen die het onderricht van de wereld boven de Hemel verkozen. 6Tijdens onze oefening is ons doel onze denkgeest te laten aanvaarden wat God als antwoord gegeven heeft op het armzalige erfgoed dat jij gemaakt hebt als passend huldeblijk aan de Zoon die Hij liefheeft.

13. 1Niemand kan falen die de betekenis van de Naam van God zoekt. 2Ervaring moet het Woord komen aanvullen. 3Maar eerst moet je de Naam voor alle werkelijkheid aanvaarden, en beseffen dat de vele namen die jij aan aspecten ervan gegeven hebt, vervormd hebben wat jij ziet, maar de waarheid in het geheel niet hebben aangetast. 4Eén Naam brengen we in onze oefening in. 5Eén Naam gebruiken we om onze blik één te maken.

14. 1En hoewel we een andere naam gebruiken voor elk aspect van Gods Zoon dat we gewaar worden, begrijpen we dat ze slechts één Naam hebben, die Hij ze gegeven heeft. 2Dit is de Naam die we bij het oefenen gebruiken. 3En door het gebruik ervan verdwijnen alle dwaze afscheidingen die ons blind hielden. 4En ons wordt de kracht gegeven daaraan voorbij te zien. 5Nu wordt onze blik gezegend met zegeningen die we kunnen geven zoals we ze ontvangen.

15. 1Vader, onze Naam is de Uwe. 2In Uw Naam zijn we verenigd met al wat leeft en met U, die hun ene Schepper bent. 3Wat wij gemaakt hebben en bij vele verschillende namen noemen, is slechts een schaduw die we probeerden te werpen over Uw eigen werkelijkheid. 4En we zijn blij en dankbaar dat we ongelijk hadden. 5Al onze vergissingen geven we aan U, om vrijgesproken te worden van alle gevolgen die onze fouten leken te hebben. 6En we aanvaarden in de plaats van elk daarvan de waarheid die U schenkt. 7Uw Naam is onze verlossing en ontsnapping uit wat wij hebben gemaakt. 8Uw Naam verenigt ons in de eenheid die ons erfgoed en onze vrede is. 9Amen.